Bloedlijnen

Het is hoe je ze opvoedt, “adopt, don’t shop”, de hond heeft mij gekozen, “they only need love”, je bent te streng geweest, je bent te soft geweest, je heb de socialisatie-en habituatieperiode niet goed doorlopen, “ocharme, hij heeft een slechte jeugd gehad”, het hebben van een agressieve of reactieve hond is je eigen schuld want je zal waarschijnlijk tijdens het opvoedingsproces iets niet goed gedaan hebben, “amai wat een brave hond, je hebt er zeker al veel mee getraind?”, je hond sterft op jonge leeftijd aan een erfelijke ziekte, je hond heeft erge heupdysplasie op jonge leeftijd  enz… Maar in hoeverre heb je zelf een invloed op deze zaken?

You can't beat genetics

Ooit heb ik een seminarie gevolgd waarin o.a. werd aangegeven dat het gedrag voor 60% bepaald wordt door het genetische aspect (dus de erfelijkheid), 20% door de opvoeding en 20% door de omgeving en ik kan deze bewering wel volgen. Uiteraard is het nooit het volle percentage van iets maar eerder een deel van deze percentages. Bijkomend heb je uiteraard ook nog al die verschillende hondenrassen die op bepaalde kenmerken worden gefokt maar laat me in dit artikel even de focus leggen op die 60% van het genetische aspect!

Bloedlijnen & foklijnen

Wanneer men over de erfelijkheid praat bij (werk)honden, dan zal je de term “bloedlijnen” ook nog wel te horen krijgen. In principe bedoelt men dan de foklijn. Dit is de genetische achtergrond met zijn specifieke eigenschappen van bepaalde stambomen. Deze stambomen bij honden kunnen door verschillende generaties gericht fokken sterke positieve maar ook negatieve eigenschappen hebben ontwikkeld die we kunnen onderverdelen in de zichtbare eigenschappen en de onzichtbare eigenschappen. Deze zijn dan bijvoorbeeld de volgende (maar zeker niet gelimiteerd tot deze opgesomde eigenschappen):

Zichtbare eigenschappen:

  • Gebitsfout
  • Heupdysplasie
  • Verkorte snuit
  • Showlijn eigenschappen bij honden zoals aflopende rug bij Duitse herders
  • Sterke lichaamsbouw bij werklijnen uit goede fok
  • Uiterlijke raskenmerken
  • etc…

Onzichtbare eigenschappen:

  • Karakter (sociaal of net niet)
  • Intelligentie (hoog/laag)
  • Angst
  • Agressie
  • Stabiele zenuwen
  • Dominante mentale houding
  • Ziektes op jonge leeftijd (kankers etc…)
  • Afwijkingen (hart e.d.)
  • Epilepsie
  • Allergieën (dit kan ook wel zichtbare gevolgen hebben)
  • etc…

 

Deze genoemde zichtbare en onzichtbare eigenschappen (al dan niet gewenst) komen tot stand en/of worden versterkt of verzwakt door het (gericht) kruisen/fokken van honden. Wanneer men honden kruist om rassen tot stand te brengen of in stand te houden, dan kan men dat kruisen doen volgens bepaalde werkwijzen zoals inteelt, lijnteelt of outcross.


Inteelt betekent dat er een nauw verwantschap bestaat tussen vader/dochter, moeder/zoon,  halfbroer/halfzuster of grootvader/kleindochter. Lijnteelt betekent dat er een minder nauw verwantschap is bv. 3e of 4e generatie en outcross betekent dat de honden die worden gekruist helemaal géén verwantschap hebben in de laatste 4 generaties waardoor er dus een zeer grote genetische diversiteit ontstaat.

Op die manier worden dan fysische eigenschappen maar ook karaktereigenschappen gevormd. De fokker moet er wel rekening mee houden dat inteelt mogelijke risico’s met zich kan meebrengen.

Maar zo is het bij inteelt ook wel mogelijk dat bepaalde gewenste eigenschappen véél sterker naar voor zullen komen, maar ongewenste eigenschappen kunnen ook sterker naar voor komen (bij inteelt is de kans dat bepaalde eigenschappen sterker naar voor zullen komen groter dan bij lijnteelt).

Inteelt is in het algemeen dus risicovoller voor het doorgeven van ongewenste eigenschappen maar het ontstaan van rassen brengt inteelt met zich mee. In België is er wel een redelijk streng fokbeleid en er is voor redelijk wat rassen een brede genetische diversiteit maar zo begint het ontstaan van een ras veelal niet, omdat dat ook niet altijd mogelijk is. Maar indien men een brede genetische diversiteit wenst, dan lijkt het logisch dat men op termijn wel zo weinig mogelijk inteelt toepast.

Maar de mogelijkheid om met een brede genetische diversiteit al te starten is niet hoe een hondenras ontstaat. Genetische diversiteit is eerder het gevolg van jarenlang gericht fokken, inteelt en lijnteelt inbegrepen!

Het ontstaan van een ras begint in de eerste plaats bij zorgvuldig gekozen stamouders die men selecteert omwille van sterke, gewenste eigenschappen waaruit men minstens twee of drie verschillende takken zal fokken. 

Vervolgens gaat men bij de eerste generaties enkel de sterkste & de gezondste dieren houden om verder mee te fokken. Dit gaat dan zo verder tot men een vrij grote populatie heeft. Wanneer de fokkers later dan een brede genetische diversiteit willen, dan zal men niet meer fokken met honden met een nauw verwantschap (inteelt) of met lijnteelt.

Zo is bijvoorbeeld de Belgische herdershond (met inbebrip van de Mechelse herder) ontstaan begin 1900, met tegenwoordig een brede genetische diversiteit. Maar oorspronkelijk is de hedendaagse Mechelse herder het resultaat van oorspronkelijk zeer dichte inteelt. 

Zelfs nu nog,  wanneer men bij bepaalde honden zéér sterke gewenste eigenschappen herkent, dan kan het zijn dat men voor een nieuwe of aangepaste foklijn misschien toch inteelt of lijnteelt zal toepassen. Inteelt/lijnteelt is dus iets dat nu nog af en toe wordt toegepast, weliswaar door zeer ervaren fokkers!

Het is dus belangrijk dat men een goed overzicht heeft over de voorouders en hun lichamelijke en mentale eigenschappen. Men weet echter nooit met 100% zekerheid welke genen vererven maar een goed overzicht van de voorouders zorgt er wel voor dat fokkers kunnen voorspellen welke genen er kunnen vererven bij bepaalde combinaties. Zodoende kan men zeer gericht fokken met een vooropgesteld, gewenst resultaat.

Wanneer men dat niet doet en in het wilde weg gaat fokken of overfokken, verkeerde combinaties fokken etc… ,dan creëert men een overfok van een bepaald ras waardoor de kwaliteit ten koste gaat van de kwantiteit. 

Dergelijke overfok hebben we in de geschiedenis al meermaals meegemaakt met o.a. de cocker spaniel, de Duitse herder, de rottweiler, de stafford en momenteel begint dit volgens sommigen ook al bij de Mechelse herder.

Dit komt omdat sommige hondenrassen op een bepaald moment een trend zijn en de vraag het kwalitatieve aanbod overstijgt. Net daarom is het zo belangrijk om je hond te kopen bij een fokker die de nodige know-how heeft. Gericht fokken met kennis van zaken waarbij een mogelijke uitkomst voorspelt kan worden is een specialisatie! Zo’n hond kost je wel wat meer maar meestal is het dat ook waard.

Maar als het nu over honden, koeien, katten, varkens of wat dan ook gaat, in principe is het vrij ondenkbaar dat specifieke ras-eigenschappen tot stand zouden kunnen komen zonder dat er ooit inteelt of lijnteelt aan te pas is gekomen.

Erfelijke eigenschappen

De aanleg van ongewenste mentale of fysische eigenschappen kan bij het fokken al worden voorspelt. Wanneer de fokker de eigenschappen van de voorouders naziet en daar effectief rekening mee houdt, dan kan hij op voorhand al weten wat een mogelijke uitkomst zal zijn. Daarom is het belangrijk dat de fokker op voorhand goed geïnformeerd is van alle eigenschappen en tekortkomingen (goede en slechte, mentaal en fysisch) van de ouders alvorens men beslist om bepaalde honden te kruisen. Vanaf er een hond drager is van een bepaalde ongewenste eigenschap, kan dit worden doorgegeven aan het nageslacht.

Wanneer de vraag naar een bepaald ras dus zeer groot is, dan is het mijn ervaring dat er door bepaalde fokfabrieken in het buitenland minder of zelfs tot helemaal niet gekeken wordt naar de ouders en hun goede of slechte eigenschappen en tekortkomingen. De vraag naar een bepaald ras is er en aan die vraag zal worden voldaan zonder veel rekening te houden met de gezondheid van het nageslacht.

De hondenwinkels die hier in grote getale tal van verschillende rassen op stock hebben en verkopen, hebben meestal helemaal geen info over de voorouders van de honden die ze verkopen. Deze business (voor België alleen al) is een miljoenenbusiness en verkocht is verkocht!

In het volgende overzicht kan je zien hoe tekortkomingen via erfelijkheid worden doorgegeven van ouders naar pup.

 

Rashonden, goed of niet goed?

Tegenstanders van rashonden (voorstanders van het “straathondenras” ook de bastaardhond genoemd, zonder daar een denigrerende ondertoon aan te willen geven) menen dat er door het creëren van rashonden veel ongewenste eigenschappen tot stand komen zoals er enkele ook hierboven zijn beschreven maar dit is nogal kort door de bocht gerekend.

In sommige landen waar ik heb rondgereisd en waar enorm veel straathonden zijn (Myanmar, Cambodia, etc…), viel het op dat zeer veel honden sterke fysische gelijkenissen vertoonden. Er zal daar dus waarschijnlijk ook een redelijk aandeel van inteelt en lijnteelt meespelen of meegespeeld hebben. Op een bepaald moment wordt de populatie dan waarschijnlijk ook zo groot dat outcross liefst de bovenhand neemt over inteelt en lijnteelt. 

Een grote populatie betekent echter niet dat deze vrij zijn van erfelijke aandoeningen maar statistisch gezien daalt het risico wel met een grotere beschikbaarheid van de genetische pool (zie het schema hierboven). Maar als bij toeval er meer “dragers” en “aangetaste” ouders zijn, dan zal dat statistisch gezien zo niet zijn.

Maar het is echter ook niet zo dat de genen van een bepaald ras anders zijn dan de genen van een ander ras. Hondengenen zijn hondengenen en die zijn rasonafhankelijk. Rassen ontstaan doordat er door het gericht kruisen van honden een nieuwe onderverdeling ontstaat van een gelijkaardige soort met kenmerken die van generatie tot generatie over gaan. Om dit te bekomen wordt er tijdens dat proces ook aan inteelt en lijnteelt gedaan, anders is het helemaal niet mogelijk om nieuwe rassen te verkrijgen. Hoe minder onderhevig een bepaald ras is aan ziektes of fysieke problemen, hoe beter het ras is gefokt of hoe matuurder het ras is. Bij een “jong” ras zullen er mogelijks ook veel meer problemen zijn, gezien de jonge fok waar nog niet veel keuze is aan “ouders” en dus een kleinere genetische pool waarbij inteelt en lijnteelt niet uit te sluiten zijn.

Bij ons in België komen veel huishonden ook uit het buitenland (Oostbloklanden). De problemen met die honden zijn dikwijls op mentaal en fysisch vlak groot. Er wordt gesjoemeld met geboortepapieren, vaccinaties, het vervoer is niet comfortabel voor jonge honden en ik kan me voorstellen dat het fokken van goede, gezonde bloedlijnen ook al geen al te grote prioriteit zal hebben indien ze uit een fokfabriek komen.

Uiteraard bestaan er in die landen ook goede fokkers en dan al zeker wanneer het gaat over professionele verkoop, maar de honden die in grote getale naar hier worden gestuurd en in de “winkels” terecht komen, die komen meestal niet van de beste fokkers! Ik ben al meermaals in contact gekomen met dergelijke honden waar uiteindelijk aanzienlijke problemen mee blijken te zijn (fysisch en mentaal). Het bijsturen van die problemen kost dan dikwijls ook handenvol geld. Maar nogmaals, niet alle buitenlandse honden zijn op fysisch en mentaal vlak slechter dan de honden van respectabele fokkers van bij ons.

Het is hoe je ze opvoedt...of toch niet?

Dat je je hond goed moet opvoeden en genoeg habituatie en socialisatie moet voorzien tijdens de opvoeding en zéker tijdens de inprentingsperiode is een feit maar dat is niet het ganse plaatje. Opvoeding en omgeving zouden elk voor zo’n 20% bepalend zijn voor het gedrag. De rest is dus genetisch bepaald. Via het fokken kan men goede, stabiele honden creëren maar ook honden met een verhoogde kans op angst, nervositeit, agressie etc… 

Een 40-jaar durend wetenschappelijk project van Dimitri Belyaev heeft daarin meer inzicht gegeven. Dit project van Belyaev werd opgestart in 1959 en daarvoor werden 130 zo-goed-als-wilde zilvervossen geselecteerd. Deze vossen kwamen niet uit het wild maar uit fokkerijen, deze vossen waren verre van gedomesticeerd en hun contact met mensen was minimaal.

Dit fokprogramma was een programma dat uitsluitend bestond uit een zéér strikte selectie van tamheid. Er waren namelijk geen andere vereisten en de voortplanting bij de mannelijke nakomelingen bedroeg ongeveer 5% en bij de vrouwelijke nakomelingen tot 20%.

Voor de tamheid-selectie werd met verschillende klasses gewerkt. Klasse 1 was de beste (meest tamme) klasse en de hogere klasses waren dan de “slechtere” klasses. Dus de vossen -na verschillende generaties gericht fokken- uit klasse 1 konden geaaid worden en waren vriendelijk naar mensen. In de hogere (slechtere) klasses waren de vossen schuw, liepen weg of waren agressief. Vanaf de 6e – 7e generatie begon men vossen te krijgen die aanhankelijker werden en zelf contact met mensen opzochten. Uiteindelijk (1999) is men er in geslaagd om een populatie te hebben van vossen die uitermate gedomesticeerd waren. 

Deze gedomesticeerde vossen waren dan vossen met zichtbaar gewijzigde eigenschappen zoals een wijziging in vacht, oren, poten, staart maar er waren ook minder positieve veranderingen zoals een onderbeet of overbeet. Deze minder positieve veranderingen zouden niet te wijten zijn aan inteelt maar wel aan genetische transformaties die er gekomen zijn als gevolg zijn van veranderingen in de gedragsgenen want het “inteelt percentage” hield men zeer bewust zeer laag. Tot zover de zichtbaar gewijzigde eigenschappen.

Bij de niet zichtbaar gewijzigde eigenschappen kon men o.a. vaststellen dat bij de latere generaties een lagere aanmaak was van stresshormonen. Als één van de conclusies kan men dus stellen dat een selectie op tamheid, een vermindering van stressgevoeligheid betekent en als gevolg daarvan een ander gedrag teweegbrengt.

Dit experiment is in één richting uitgevoerd (nl. enkel op basis van tamheid) maar je zou het ook (bewust of onbewust) in de andere richting kunnen uitvoeren en door (verkeerde) kruisingen dieren te kweken die angstiger of agressiever zijn of andere eigenschappen hebben.

Door goede, gerichte fok van honden kan je dus betere, rustigere honden creëren maar wanneer je de verkeerde honden kruist (op vlak van gedrag of genetische verwantschap), dan kan je ook honden krijgen waar angst, agressie, stress, ziektes, afwijkingen allerhande etc… meer zijn ingebakken dan die van een fokker die goede bloedlijnen kruist en/of weet waarmee hij bezig is!

In het geval een fokker of een individu niet weet wat hij doet en maar wat in het wilde weg experimenteert dan kan de volgende stelling wel tellen nl.: Fokken is gokken!

Indien je een hond koopt bij een fokker, zorg er dan dus voor dat je je huiswerk hebt gemaakt en wat opzoekingswerk hebt verricht over het type hond dat je wilt hebben alsook over de fokker waar je je hond zal kopen. Een hond kopen in een winkel is een wilde gok, je kan geluk hebben maar je kan ook pech hebben. Koop dus liefst ook geen nieuwe exotische combinaties!

De vossen van Belyaev

Welke hond is goed voor jou?

Als je een hond gaat kopen bij een fokker, dan zou de fokker je – aan de hand van gerichte vragen – moeten begeleiden bij je keuze. Een keuze maken puur volgens het kleur van de hond is de meeste foute manier om een hond te selecteren en een fokker die zichzelf serieus neemt zal niet meelopen in een dergelijk verhaal.

Het kiezen van de juiste hond voor jou begint in de eerste plaats al bij de fokker die een selectie maakt van de juiste ouders waaruit dan een nestje moet komen. Pas daarna, dus in de tweede plaats, komt dan de keuze voor een specifieke hond uit het nest. Die keuze dient eigenlijk door de fokker gemaakt te worden, of op zijn minst sterk geadviseerd te worden. Dit gebeurt doorgaans aan de hand van een gesprek waaruit de fokker kan achterhalen welke hond bij jouw levensstijl past. De keuze van de fokker om een goeie match te vinden tussen 1 van de pups en een toekomstig baasje moet dan liefst ook met de nodige kennis van zaken worden uitgevoerd en niet volgens het kies-maar-één-uit principe.

Dit betekent dat de fokker de verschillende karakters van de pups onderling al heeft kunnen waarnemen en de honden moeten een gedragstest hebben ondergaan aan de leeftijd van ongeveer 7 weken. Een dergelijke gedragstest kan vrij basic zijn maar ook redelijk uitgebreid. Er bestaan verschillende testen zoals bijvoorbeeld de Volhard test en de campbell test  (Campbell test).

 

Zaken die getest kunnen worden:

  • Sociale binding: Mate van sociale aantrekking tot mensen. Vertrouwt de hond gemakkelijk mensen? Vertoont hij afhankelijkheid of eerder onafhankelijkheid in zijn gedrag? Dit kan getest worden door op je hurk de hond wat te lokken (handen klappen, uitnodigend gedrag). Wat doet de hond? Komt hij af of niet? Is er interactie? Vind de pup het leuk?
  • Volgen: Bereidwilligheid om een persoon te volgen.
  • Terughoudendheid: De mate van dominant of onderdanig gedrag alsook het gemak om de hond te hanteren in moeilijke situaties. Dit kan getest worden door de pup op zijn rug op de grond te leggen en hem even tegen te houden met je hand op zijn borst. Dit is géén alpha roll (hardhandig tegen de grond drukken) maar eerder een zachte test om te kijken als de pup dit gemakkelijk aanvaard of niet.
  • Sociale dominantie: De mate van aanvaarding van sociale dominantie door een persoon. Zit of lig op de grond naast de pup en streel hem van kop tot staart. Dit doe je in een positie waarbij je wat over de pup leunt.
  • Hoogtetest: De mate van aanvaarding van dominantie in een positie waar geen controle over is. Dit kan getest worden door de hond op te nemen (poten van de grond).
  • Terugbrengen: De mate van bereidwilligheid van de hond om iets terug te brengen naar je (een speeltje zoals een bal). Deze test is samen met “sociale aantrekking” en “volgen” een belangrijke indicator m.b.t. de trainbaarheid van de hond.
  • Aanraakgevoeligheid: De mate van gevoeligheid voor aanrakingen op het lichaam. Dit kan getest worden door de pup op te nemen bij je (op de grond) en aan zijn poten te  komen, tussen de poten, aan de horen, de lip omhoog doen etc…
  • Geluidsgevoeligheid: De mate van gevoeligheid voor plotse sterke geluiden (iets dat op de grond valt dat veel lawaai maakt). Schrikt de pup? Loopt hij weg of kijkt hij nauwelijks op?
  • Bewegingsgevoeligheid: In welke mate reageert de hond op bewegende objecten. Dit kan getest worden door iets aan een koord te bevestigen (kong, stuk stof etc…) en er gewoon wat mee te bewegen en dan op de grond te laten liggen. Zal de hond het volgen of er gewoon naartoe kijken of komt hij dichter om te kijken wat het precies is? Of wilt hij het in 1000 stukken bijten?
  • Stabiliteit: In welke mate zal de hond schrikken van een vreemd object? Dit kan je testen door een paraplu te nemen en die te openen en op de grond te leggen. Doe dit wanneer de pup je ziet en niet met de bedoeling om hem te doen schrikken. Wat zal je pup vervolgens doen? Schrikken en weglopen of er naartoe gaan en onderzoeken wat dat vreemde ding is?
Bovenstaande elementen komen uit de Volhard test maar een gelijkaardige test is de Campbell test (zie deze link Campbell test).

Deze test wordt uitgevoerd door een vreemd persoon dus iemand die de hond nog niet heeft gezien. Elke onderdeel in deze test krijgt dan een bepaalde score en de totale score is dan overeenkomstig met een bepaald gedrag. De totaalscore die overeenkomstig is met een bepaald gedrag is dan een indicatie naar de geschiktheid om de hond bijvoorbeeld te gebruiken als diensthond, als huishond, voor een actief persoon, voor een passief persoon, voor een persoon die al zeer veel ervaring heeft met honden of voor iemand die nog nooit een hond heeft gehad. 


Dergelijke testen, in combinatie met een gesprek bij de fokker alsook een goede bloedlijn kunnen dan tot een zeer verantwoorde beslissing  gevormd worden om een hond al dan niet aan iemand te matchen.

Weet wat je koopt!

Sommige hondentrainers kopen hun honden bij zeer professionele fokkers. Dit is omdat die fokkers het gedrag en de werkethiek van hun pups kunnen garanderen. Een professional wil ook geen extra tijd steken in gedragsbijsturingen die zijn ontwikkeld door verkeerde genetische combinaties (zenuwachtigheid, agressie, …).

Hebben we dus kwalitatieve broodfokkers nodig die weten met wat ze bezig zijn? Ja uiteraard! De kostprijs van professionele training (diensthonden voor politie, leger, voor mensen met een beperking, diabetes detectie etc…) is te hoog en te tijdrovend om zomaar op vrije basis honden te selecteren. Dit betekent echter niet dat er in een asiel geen goede honden kunnen zitten of dat mensen met een occasioneel nestje slechte combinaties kweken. Het betekent enkel dat sommige trainers die veel tijd en geld steken in het trainen van honden die ze professioneel willen gebruiken géén risico willen nemen en over het genetische aspect van de hond 100% zekerheid willen hebben.

In principe is het zelfs ook mogelijk om met een asielhond of straathond gelijkaardige resultaten te krijgen als met een hond van een zeer respectabele fokker (misschien komt die asielhond ook van een goede fokker?), maar dan moet je (1) geluk hebben en professionele trainers willen de optie “geluk” liever uitschakelen en (2) een trainer hebben met veel ervaring die ook weet hoe hij gedragstesten kan uitvoeren. Het is dus zeker niet onmogelijk en ik weet dat er landen zijn waar men asielhonden inzet om professioneel te kunnen gebruiken (ook in België), dit is dus zeker ook een mogelijkheid.

Als je zelf opteert om een hond uit het asiel te nemen, over te nemen of wat dan ook, vraag dan na als de hond een gedragstest heeft ondergaan en wat die gedragstest precies inhield. Als er géén gedragstest is uitgevoerd, doe hem dan zelf of huur een ervaren (gebalanceerde) hondentrainer in om je hierin bij te staan of vraag de hond enkele weken op “proef” maar bezint eer ge begint!

Scroll to Top